De opkomst van hybride werken en het toenemend zakelijk gebruik van smartphones heeft niet geleid tot een grote daling in het gebruik van vaste telefoons op kantoor, zo blijkt uit een onderzoek van marktonderzoeksinstituut Norstat in opdracht van Snom onder 4822 respondenten uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Groot-Brittannië. Aangetekend moet worden dat Snom leverancier is van bureautelefoons en dat Nederland vooroploopt bij de implementatie van hybride werken.
62 procent van de geenqueteerden gebruikt nog steeds een IP-telefoon op kantoor. Ter vergelijking: het aandeel werkplekken dat is uitgerust met bedrijfstelefoons was in november 2021 66 procent. Aan degenen die een kantoortelefoon op hun bureau hebben, werd ook gevraagd hoe tevreden ze waren met hun bekabelde of draadloze IP-eindapparaat. 69 procent van de ondervraagden uit alle vijf de regio’s gaf positieve opmerkingen en benadrukte onder meer de bijbehorende toegankelijkheid overal in het bedrijfsgebouw, de verscheidenheid aan functies en de audiokwaliteit van het eindapparaat. Maar niet alle IP-telefoons zijn hetzelfde, wat ook uit het onderzoek blijkt: in totaal gaf 31 procent van de deelnemers aan ontevreden te zijn over de kantoorapparatuur.
Hybride werken minder pupulaire
Ook is de deelnemers aan het onderzoek gevraagd naar hun eigen ervaringen met hybride werken. De kloof tussen de door de markt veronderstelde penetratie van het fenomeen en de praktijk blijkt echter groot te zijn. Het percentage werknemers dat uit het onderzoek naar voren komt dat het hybride werkmodel daadwerkelijk voor zichzelf gebruikt, is zelfs aanzienlijk lager dan aangenomen.
Van de 3003 respondenten met een kantoortelefoon in de vijf regio’s, gebruiken slechts vier op de tien deelnemers aan het onderzoek flexibelere werkmodellen zoals thuiswerken of hybride werken. Groot-Brittannië (56 procent) en Spanje (50 procent) gaan hier aan kop. In Duitsland ligt het aandeel mobiele werknemers met 39 procent ver achter bij dat van Italië (45 procent). In Frankrijk is dat helemaal anders: hier werken slechts drie op de tien werknemers op afstand.
De Snom-enquête liet vergelijkbare fluctuaties zien in telefonieapparatuur voor het thuiskantoor. In tegenstelling tot de kantoortelefoon is gemiddeld zo’n 81 procent van de studiedeelnemers met een flexibel werkmodel tevreden over hun apparatuur voor zakelijk bellen vanuit huis. Met uitzondering van Spanje, waar 42 procent van de deelnemers alle of de helft van hun communicatie via smartphone afhandelt, worden mobiele apparaten sporadisch gebruikt, maar gemiddeld door meer dan driekwart van de ondervraagden voor zakelijke gesprekken. Duitsland heeft het laagste percentage smartphonegebruikers met 66 procent van de ondervraagden.
Bij headsets is de situatie echter in alle regio’s vergelijkbaar. Gemiddeld 68 procent van de ondervraagden voert zakelijke gesprekken met een koptelefoon en gebruikt deze ook het grootste deel van de helft van de werkweek.
Hoewel uit het onderzoek geen cijfermatige conclusies kunnen worden getrokken over de vraag of werknemers of bedrijven terughoudender zijn om over te stappen op hybride werkmodi, geven de uitspraken over telecomapparatuur en het gebruik in het thuiskantoor aan dat bedrijven mogelijk meer klaar zijn voor deze verandering dan hun medewerkers : Als het om voorzieningen gaat, hebben alle regio’s één ding gemeen. Of het nu gaat om smartphones of headsets, beide zijn voor bijna tweederde van de hybride werknemers serviceapparaten, d.w.z. apparatuur die door het bedrijf wordt geleverd. De studie bevestigt ook de pioniersrol van Duitsland bij het toekennen van zakelijke apparatuur voor het thuiskantoor. Bij smartphones is 67 procent bedrijfseigendom, bij headsets zelfs 79 procent.
“Deze tips uit het dagelijks leven op kantoor of thuiskantoor zijn van grote waarde voor ons”, zegt Fabio Albanini, Head of International Sales bij Snom. “Deze gegevens kunnen worden gebruikt om ondubbelzinnig te bepalen of een bepaalde productstrategie consistent is met de praktijk en de verwachtingen van eindgebruikers, en om vast te stellen of een trend op korte termijn disruptief kan zijn.”